Ruim een week geleden was ik voor het eerst sinds tijden weer in Rotterdam, om bij te praten met een oud-collega. Rotterdam is een stad waar ik een soort haat-liefdeverhouding mee heb. Aan de ene kant vind ik de stad te groot, te druk, teveel beton en staal. Aan de andere kant houd ik van de Rotterdammers: recht door zee, je weet wat je aan ze hebt, en ze houden van aanpakken. Dat heb ik heel goed ervaren toen ik zelf een halfjaar in die stad woonde, alweer dertig jaar geleden. In een huis waar jongemannen werden opgevangen, die een verslaving achter de rug hadden en hun leven weer op de rails probeerden te krijgen. Van die jongens die, toen ze nog verslaafd waren, door de wereld – om het zomaar te noemen – vaak ‘eng’ worden gevonden of als oud vuil gezien. Het huis was in de eerste plaats een gemeenschap: wij, de mensen die daar werkten, woonden er ook, samen met ‘de jongens’, zoals onze tijdelijke bewoners werden genoemd door zowel de medewerkers als henzelf. Het huis heette Frans Tweedehands. Tweedehands omdat we er een werkplaats bij hadden, waarin de jongens tweedehands spullen opknapten die dan weer verkocht werden. Frans stond – natuurlijk - voor Franciscus van Assisi. Zo vormde het huis een soort heel onconventionele kloostergemeenschap. En van kloosterlingen hoor je vaak: “wij zijn niet van de wereld, maar wel in de wereld”. Niet van de wereld – want verslaafden en ex-verslaafden waren voor ons niet “eng” en zeker geen “oud vuil”. Wél in de wereld – want juist in die wereld waarin verslaafden worden gezien als “eng” of “oud vuil”, dáár moest het gebeuren.
Die uitspraak “niet van de wereld, maar wel in de wereld”, die wordt ook wel eens anders gebruikt. Die heb ik mensen – en dat waren juist gelovige mensen – ook wel horen gebruiken om aan te geven dat ze helaas wel in de wereld moesten verkeren, maar zich er verder verre van hielden. Regelmatig gebeurt dit met een beroep op het evangelie van Johannes, waar ‘de wereld’ inderdaad vaak wordt gebruikt om de tegenstanders van Jezus aan te duiden. Maar veel eerder in het Johannes-evangelie klinkt het juist: “Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.” En direct daarna: “God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden.” Aan de ene kant dus: de wereld die tegenover Jezus staat, die niet van hem wil weten. Aan de andere kant: de wereld waar God zó veel van houdt, dat Hij zelf mens is geworden en in de wereld is gekomen. Die lastige wereld van mensen die niets moeten hebben van die moeilijke liefde van God, die zelfs die mensen omvat, die wij maar eng vinden of die we liever afdoen als “oud vuil”. Die koppige wereld van mensen die eigen status en eigen belang hoger zetten dan het dienen van elkaar. Die vaak zo gevaarlijke wereld waarin macht en geweld nog steeds het hoogste woord hebben. Die wereld, tegelijk, die al zó lang snakt naar hoop en bevrijding. Die wereld die door God zo innig liefgehad wordt. Die wereld, waarin het uiteindelijk toch allemaal moet gebeuren…