

We moeten het over eenzaamheid hebben. In de tijd van corona - contact was ineens op afstand - zijn veel mensen eenzaam geworden. De armafstand voelde als een afwijzing. De lockdown die daarbovenop kwam, wreef het er nog eens in: afstand houden en thuis blijven. Echter, we zijn niet gemaakt voor isolement.
Het idee dat we het alleen wel redden, zoals ik voorheen dacht, kwam in ander daglicht te staan. We zijn mensen, wezens met een lijf. We hebben aanraking en nabijheid nodig.
Nu is alles weer normaal. Maar is dat wel zo?
Bij een grote groep mensen is er fundamenteel iets veranderd. Nabijheid is vreemd en eng en vies geworden. De honger naar contact is veranderd in een gevoel van overbelasting bij teveel contact.
Het isolement heeft ons gevoeliger gemaakt, de balans is kwijt. Wordt dit een chronische post-COVID aandoening?
We moeten het hierover hebben. Want de eenzaamheid wordt het nieuwe normaal. We zijn veranderd. Of zijn we bewuster geworden?
Want was ik niet ook al eenzaam tijdens dat concert op de markt? Zat ik niet alleen in een hoekje op die verjaardag, niet wetend waar ik me kon aansluiten?
Wist ik niet hoe ik me moest gedragen tijdens een grote vergadering, met daarna die borrel (waar ik gauw met de jas onder mijn arm vandaan vluchtte)?
Het dichtbij is nu té dichtbij. Mijn grens is verlegd, maar de armlengte afstand voelt als de hand die je tegenhoudt bij een agressietraining: stop, tot hier en niet verder.
We moeten eraan wennen dat we weer dansen of op een druk perron staan. We merken weer elkaars adem op en de geur van een jas. We zijn ons er bewust van dat de ander ons ook opmerkt.
De benauwdheid die dat geeft maakt dat we bevriezen. We gaan ons robotachtig gedragen en proberen te zorgen dat niemand ons aanraakt of last van ons heeft.


Bij velen is het een zoektocht: het nieuwe midden vinden tussen te véél en te weinig mensen zien. Het oude leven lijkt voorgoed voorbij en nieuwe gewoontes opbouwen kost tijd. De drie zoenen op een verjaardag, doe jij dat nog? Trekt iemand je naar zich toe om te smakken op de wang of ben je zo assertief om je arm, de anderhalvemeterarm, stijf te houden en het te laten bij een ferme handdruk? (Die soms ook weer leidt tot paniek omdat je net had gesignaleerd dat de persoon in kwestie zijn neus afveegde met diezelfde hand. Waar is het toilet om mijn handen te wassen, en waar is het ontsmettingspompje dat ik eerst zo verfoeide maar nu zo nodig heb?)
Want ja, we zijn bang gemaakt voor elkaar, voor de medemens. We zien elkaar nu als lopende virusverspreiders. We weten nu zoveel over virussen dat we alles willen vermijden. Virussen zijn ouder dan de mens, maar nu wéten we van ze. Ze waren er vroeger al op de nieuwjaarsreceptie toen iemand riep: ‘niet zoenen, hoor, want ik ben snipverkouden’. En je antwoordde: ‘geeft niks joh, Gelukkig Nieuwjaar’.
En zo zoende je voort, het hele rijtje af.
En kreeg je ‘het’ ook? Soms, en meestal helemaal niet. Dus door met dat verspreiden want het maakt ons weerbaar.
Zo moet het ook gaan. De angst zullen we moeten overwinnen. Blijf zoenen, of niet. Het is aan jou of je het wilt. Begroeten kan in vele vormen.
Contact is nodig, wij zijn levende wezens en kunnen niet zonder. We wonen in ons lichaam en een lichaam heeft aanraking nodig.
Koestering graag. Omarm me, geef troost. Terwijl ik jou troost en omarm.
Zelf zoek ik nog en verlang en stoot af. Zoekend naar de nieuwe balans tussen behoefte en gewoonte. Tussen angst en vertrouwen. De ander is geen lopende virusverspreider. Zelf ben je dat ook niet.
We worden sterk van contact. Fysiek contact is van levensbelang. Koestering en geborgenheid: nodig!
Opnieuw leren genieten van nabijheid.
Laten we elkaar helpen.
Wees creatief.