

Een klein blauw opschrijfboekje. Het zit al jaren in mijn tas. Het moet er maar eens uit. Kan het weg?
Ik blader en tref tot mijn verbazing een stukje aan dat me terug katapulteert naar een paar jaar terug.
De lockdown had zijn sporen getrokken op mijn pad, mijn lichaam, mijn ziel. Isolement brengt je op plekken waar je nooit geweest bent.
Ik moest eruit. Dat wist ik. Maar kon nergens heen.
Op een ochtend vertrek ik op mijn barefootschoenen en in een regenpak over mijn gewone kleren. Klein rugzakje, een besproken B&B bij Scharendijke.
Juist deze dag zou er stormkracht 9 zijn. En noordwestenwind. Tegenwind dus.
Ik kon ook niet gaan.
Mijn mobiel stopte ik in de rugtas, in een binnenvak. In de zak van mijn regenjas zaten wat boterhammen, in de andere zak wat chocola. Water in het zijvak van de tas.
Ik moest gaan.
Ik moest gaan voelen.
Bij de dijk van Vrouwenpolder begint mijn loop. De wind en de regen striemen in het gezicht.
Zodra de stappen regelmatig gaan voel ik me goed worden. De elementen, deze ontberingen, ik heb ze nodig.
Het isolement in huis was me teveel geworden, ik voelde niet meer. Alsof het lichaam een zombie wordt. Een wattenpop. Het contact was weg. De vraag rees: gaat het wel goed? Raak ik mezelf kwijt?
Ik loop en loop daar helemaal alleen, tegen de wind. En ik kan natuurlijk nog terug. De bussen rijden. Ik lijk wel gek, zo alleen in dit weer.
Maar ik loop. Meer niet. Slechts stap voor stap. Door de storm die giert langs de oren, het lopen in de natuur, ik voel dat dit goed is.


Over de stormvloedkering gaat het. Regen verandert in hagel. De stenen in het gezicht zijn scherp. Nog meer moet ik mijn capuchon over mijn ogen trekken om mijn ogen te beschermen.
De schuiven van de stormvloedkering zijn naar beneden gelaten. Machtig mooi om te zien hoe de constructie het houdt tegen de beukende golven.
Tijd om eens te eten is er niet. Er is geen windvrij plekje om even te zitten. Ik pluk wat stukken brood met pindakaas en stop dat al lopend in mijn mond.
Niemand is op de weg, behalve een enkele streekbus. En ja, aan een pijler van de stormvloedkering werd gewerkt. Geen fietser durft dit traject nu te nemen. Als je niet buiten hoeft te zijn, blijf je binnen.
Ik moet er zijn. Ik zoek iets. Ben ik er nog?
De werkmannen hadden een Boels-wc en ik zag dat de deur open was. Ik ging naar binnen en kwam in een vacuüm van windstilte. En warmte.
Mijn handschoenen stroopte ik met moeite af. Ik had haast want hoge nood. De worsteling met regenkleding, wie kent het niet?
Wat ik anders nooit doe: ik ga zitten op de bril en deze stilte voelt als een oase. De bak schudt van de wind maar binnen is er rust.
Handschoenen uitknijpen. Regengoed weer aan, hoe moeilijk is het om natte handschoenen weer aan te krijgen.
Deze Boels-ervaring nemen ze me niet meer af. Wat een zegen. De deur zwaait open en ik bevind me weer in het geraas van de zee, de storm en de hagel. En voort.
Steeds maar rechtdoor. Zo ongeveer stond het op de kaart thuis.
Ik had niets bij me en mijn mobiel is verstopt voor de regen.
Ook voor mezelf.
Zou ik een selfie hebben gemaakt als het niet zo hard waaide?
Ik sta niet voor mezelf in dus de mobiel zal er niet eerder uitkomen dan aan het eind van de dag.


De noordooster doet zijn werk. Leunend tegen de wind kost het veel energie om door te gaan. Mooi, dan hoef je niet te tobben, noch zelfmedelijden te hebben.
Dit is hoe ik het wil.
Ik voel.
Ik loop.
Ik leef.
De hagel en later de zandstorm op de Brouwersdam, waar ik de tweede dag zou lopen, met links de woeste zee en de stormwind en rechts het Grevelingenmeer, rustig en stil, en waar ik toch koos voor het zandstralen van mijn lijf. Juist dat had ik nodig, voelen dat ik leef.
Twee dagen liep ik zo, de tocht van de eerste dag liep uit tot in het donker en met sneeuw. Mijn schoenen waren doorweekt, maar door het lopen bleven mijn voeten warm.
Op het laatst verdwaalde ik, al die lange rechte wegen van Schouwen maakten me ineens moedeloos en maakten dat verkeerd lopen betekende die lange rechte wegen weer terug te moeten gaan. Een natte sneeuwpop, zo moet het eruit hebben gezien.
Donker, daar had ik niet op gerekend, dus soms moest ik de weg vragen bij mensen aan huis en weer doorlopen.
Tot ik er was.
Die tweede dag was het droog, met storm. Dat was een kado. Het leek of ik al dagen aan het lopen was, mijn kleren waren gedroogd op de verwarming van de B&B, ik had geslapen als een marmot en was vroeg weer op stap gegaan.
Ik had het gevoel dat ik gisteren al mijn innerlijk werk had gedaan. Ik was nu al een ander mens. En ik wist: op het eind van deze dag staat mijn zoon me op te wachten in Stellendam. Dat was een fijn vooruitzicht.
Alles alleen gelopen en niet eenzaam. De natuur heeft me laten zien dat ik er deel van uit maak. De hagel heeft me doen voelen dat ik besta. De noordwestenwind kon me niet omver blazen, eerder was het een spel.
De eenzame tocht was niet eenzaam.