In de verhalen van Franciscus lezen we dat we niet moeten proberen als een soort superheld boven onze eigen kwetsbaarheid uit te stijgen, maar dat we onze tekorten mee mogen nemen. Draag de minder goede eigenschappen van jezelf en van de ander. Alleen zo lukt het je om je eigen beeld of het beeld dat je hebt van een ander bij te stellen of te breken. Alleen zo ontstaat er ruimte en vertrouwen. Niet door de ander de les te lezen over wat niet goed ging, maar wel door ruimte te creëren waardoor de ander ook de mogelijkheid krijgt om te zijn wie hij of zij ook is, in gunstige
omstandigheden.
In het verhaal over Franciscus en de rovers laat Franciscus aan broeder Angelo zien dat mensen alleen maar veranderen als je goed voor hen bent.
Het verhaal, herverteld door Fer van der Reijken, is hier te downloaden. De bijbehorende werkvorm vind je hier.
Buitensluiten of goedheid bewijzen?
Broeder Angelo, gardiaan van de broeders in Montecasale, was een fijnbesnaarde, diepgelovige broeder, maar natuurlijk ook – zoals ieder van ons – af en toe behept met onderbuikgevoelens. Daar liep hij een keer behoorlijk tegenaan. Wat wilde het geval?
Op een dag stonden er drie ongure types bij de broeders op de stoep, van wie in de omgeving bekend stond, dat ze er zelfs niet voor terugdeinsden om mensen te vermoorden. Of Angelo wat te eten voor hen had. Maar de broeder brandde de drie misbaksels met een venijnige, verwijtende woordenstroom zodanig tot aan de enkels af, dat ze verbouwereerd afdropen.
Kort erop kwam Franciscus thuis. Hij en zijn bedelende metgezel hadden onderweg van mensen wat brood en wijn gekregen. Hij was ‘not amused’ toen hij in geuren en kleuren van Angelo te horen kreeg wat er gebeurd was. “Maar Angelo, je wéét toch dat mensen alleen maar veranderen als je hen goedheid bewijst?! Jezus deed niet anders! Hier, pak dit brood en deze wijn en zorg dat je die gasten in het vizier krijgt. Zeg dat ik je gestuurd heb, bied ze dit eten aan, maak jezelf klein en verontschuldig je bij hen. Spreek hen er namens mij vrijmoedig op aan dat ze eerbied moeten hebben voor God en goed moeten zijn voor alle mensen. Zeg hen ook dat ze het mij moeten laten weten als ze verder ook maar iets nodig hebben.”
Angelo ging op weg. Ondertussen begon Franciscus te bidden dat God hun harten zacht zou maken
en dat zij met nieuwe ogen naar zichzelf zouden gaan kijken.
Goddank vond Angelo de snuiters, hij gaf hun het eten en deed en zei alles waartoe Franciscus hem had aangespoord. Tijdens het eten fluisterde God hen in: “Wat zijn we ongelooflijke klojo’s geweest! En nu komt deze goedzak ‘sorry’ zeggen, terwijl hij natuurlijk gewoon gelijk had. En dan geeft hij ons ook nog te eten en zegt Franciscus dat hij goed voor ons wil zorgen. Niet te geloven! Hoe kunnen we dit ooit naar God en de mensen goedmaken?” Er zat voor hen maar één ding op: naar Franciscus gaan.
Franciscus ontving hen in een warm bad vol goedheid. “Jongens, een mens kan nooit zo ver van God weglopen, dat hij niet meer bij God terug zou kunnen komen,” zei hij, “want Gods barmhartigheid is altijd groter dan we als mensen ooit kunnen bedenken. Kijk hoe Jezus deed en wat hij zei!” Franciscus vertelde hun het een na het andere verhaal over Gods oneindige goedheid. Bij ieder verhaal draaide hun hart een beetje bij, zodanig dat er uit deze ongure types drie door Franciscus zelf opgenomen, toegewijde broeders voortkwamen. Twee van hen overleden niet lang daarna en hun ziel ging regelrecht naar de hemel. De derde leefde nog vijftien jaar, probeerde zo goed mogelijk zijn fouten te herstellen en werd een pláátje van een broeder.