Verhalen te over: de soep van Juniperus
Dit is het verhaal van hoe broeder Juniperus voor zijn medebroeders een keer een maaltijd voor twee weken bereidde, een grote ketel soep. Je kunt het verhaal, herverteld door Peter Vermaat, hier downloaden.
Juniperus had het vermogen om wel eens door te slaan in zijn goedbedoelde acties. Hij wordt niet voor niets gezien als een clown, een joker. We zouden willen dat we af en toe zoals hij, zonder eigenbelang en uit een mateloze liefde kunnen handelen. Maar of we ook het vermogen hebben om onszelf uit benarde situaties te redden die door zulk gedrag ontstaan? Misschien kiezen we toch liever voor de balans.
De bijbehorende werkvorm over balans zoeken vind je hier.
Hoe broeder Juniperus de broeders een keer een maaltijd voor twee weken bereidde
Juniperus zou je de clown kunnen noemen van de Franciscaanse Beweging in zijn begintijd. De clown houdt ons een spiegel voor. Hij laat ons zien hoe hopeloos en kwetsbaar wij zijn. Die relativering van zichzelf doet ons juist hopen. Zo verbleven de broeders eens in een klein verblijf. En op een dag waren alle broeders op weg. Juniperus was alleen achtergebleven. De gardiaan had hem gevraagd: "Juniperus, zou jij vanavond voor ons willen koken, want wij moeten er allemaal vandoor." Juniperus begon te stralen en zei: “Vader, laat dat maar aan mij over.” En terwijl de laatste broeder het verblijf verliet, dacht Juniperus: “Koken, dat is toch eigenlijk zonde van je tijd. Al die tijd dat je in de keuken staat, kun je God niet loven en aanbidden. Maar als ik nu voor twee weken vooruit kook, hebben we hierna meer tijd voor de aanbidding.”
Zo ging Juniperus goed gemutst naar het dorp. Hij leende er een paar grote kookketels, scharrelde vers en ingezouten vlees bij elkaar, een paar kippen, een zak met eieren, en groenten. Hij sprokkelde wat brandhout bijeen en bepakt en beladen keerde hij huiswaarts. Hij deed water in de kookketels, dumpte er het vlees in, draaide de kippen de nek om
en deed die met veren en al erbij, kwakte de eieren ongepeld erin en liet het geheel aan de kook komen. Maar Juniperus was klein en de vuren waarop de ketels stonden, waren groot. Daarop nam hij een lange stok om van een afstand in de ketels te kunnen roeren. Hij sprong aan de hand van de stok van ketel naar ketel. Een broeder die net teruggekomen was, zag hem zo van de ene ketel naar de andere ketel dansen en zei enthousiast tegen zijn medebroeders: “Dat wordt vast lekker, wat Juniperus voor ons maakt.”
Toen het eten klaar was, luidde Juniperus de bel en bracht rood van inspanning en van de hitte van de vuren de ketels soep naar binnen en zei: “Ik heb meteen maar voor twee weken gekookt, dan hoeven we de komende tijd niet meer in de keuken te staan en kunnen we God prijzen en aanbidden. Eet er dus maar goed van.” Maar de kippen waren uiteengebarsten, hun darmen dreven op de soep. Het zag eruit als een dikke brij en het stonk vreselijk. Een medebroeder schepte op, maar toen hij bij de eerste hap een stuk eierschaal tussen zijn tanden voelde knarsen, stopte hij meteen en zei: “Zelfs een uitgehongerd varken zou hier nog geen bek aanzetten.”
De gardiaan werd boos en riep: “Hoe kun je al dat eten zo verspillen. Als je met aandacht had gekookt, had je God kunnen dienen te midden van de potten en pannen.” “Ik weet het,” riep Juniperus. “Ik kan niks. Ik ben maar een slecht mens. Steek mijn ogen maar uit. Hang mij maar op. Meer verdien ik niet.” En bedroefd liep hij weg en liet zich die dag niet meer zien.
Toen zei de gardiaan: “Koken kan hij niet, maar daar beroemt hij zich ook niet op. Hij is een en al eenvoud en bescheidenheid. Moge hij daarin voor ons een voorbeeld zijn.”